Volgnr. |
Omschrijving |
Afbeelding |
Ga
naar |
Volgnr. |
Taxon |
Vervolg tabel |
1 |
a |
Er
is een sporenkapsel aanwezig. |
|
2 |
|
|
b |
Er
is geen sporenkapsel aanwezig. |
|
10 |
|
|
Deze onderscheiding is
gemaakt om praktische redenen; het bepalen van de
groep is veel gemakkelijker als er een rijp
sporenkapsel is. De gesteelde broedknopdragers
van Knopjesmos, Aulacomniurn androgynum,
worden wel eens voor sporenkapsel aangezien, maar
ze verschillen ervan doordat het hoofdje een
korrelige structuur heeft.
Korstmossen, Lichenes, zijn terloops
vermeld onder de tweede mogelijkheid en niet
onder de eerste; de opvallende rode
vruchtlichamen van Rood Bekertjesmos, Cladonia
coccifera s.l. en van de Heikorst, Baeornyces,
zijn niet opgenomen. |
2 |
a |
Sporenkapsel
aan de onderkant van de kop van speciale dragers,
parapluvormig of gesteeld-kegelvormig, die de
weefselstructuur van het thallus voortzetten, nl.
de bovenkant met een ruitvormige tekening en een
puntje (huidmondje) in elk ruitje. |
|
|
Orde
Parapluutjesmos-orde
Marchantiales |
TABEL |
b |
Sporenkapsel
niet aan sporenkapsel-dragers;
geen ruitvormige structuur met puntjes aan de
bovenkant. |
|
3 |
|
|
3 |
a |
Sporenkapsel
bij rijpheid met 4 of 2 kleppen openspringend. |
|
4 |
|
|
b |
Sporenkapsel
opengaand door middel van een deksel. |
|
|
Onderafdeling
Bladmossen
Musci |
TABEL |
c |
Sporenkapsel
niet met kleppen of deksel opengaand, maar
onregelmatig openspringend |
|
7 |
|
|
4 |
a |
Sporenkapsel
zeer lang wordend (tot 5 cm of zelfs nog langer),
vanaf de top in 2 kleppen splijtend terwijl de
groene basis nog kan doorgroeien (lijkt sprekend
op gras-kiemplantje);
plant thalleus, min of meer rozetvormig;
cellen met een klein aantal grote vlakke
chlorophyl-lichamen |
|
|
Afdeling
Hauwmossen
Anthocerophyta |
TABEL |
b |
Sporenkapsel
korter, hoogstens 4 mm, gesteeld (kapselsteel kan
heel verschillend van lengte zijn: 2-80 mm), niet
aan basis doorgroeiend |
|
5 |
|
|
5 |
a |
Sporenkapsel
met 4 spleten openend, zó dat de 4 kleppen aan
de top samenhangen;
plant klein (zelden stengel langer dan I cm),
rechtop, zwart (buitenlandse vormen soms
donkerrood);
bladen in meer dan 3 rijen ingeplant, smal,
lancetvormig, ééntoppig;
op grote granietblokken, speciaal van hunebedden:
|
|
|
Klasse
Hunebedmossen
Andreaeopsida |
TABEL |
b |
Sporenkapsel
geheel in 2 of 4 kleppen openspringend, kleppen
aan de top vrij, sporenkapsel meestal zuiver
bolvormig en zwart, soms cilindrisch, soms groen,
na openspringen vaak een bruin kruisje vormend
van de 4 kleppen; kapselsteel glazig wit,
dikwijls lang, snel verwelkend;
plant klein of matig groot (Stengel soms tot 10
cm), thalleus of folieus, in het laatste geval
met 2 of 3 rijen bladen (in enkele soorten zijn
de berg gecompliceerd, waardoor er 4 of 5 rijen
lijken te zijn, maar de plant is dan duidelijk
dorsiventraal): |
|
6 |
Onderafdeling
Levermossen
Hepaticae |
TABEL |
6 |
a |
Plant
folieus (stengel met b): |
|
|
Orde
Bebladerde
Levermossen
Jungermanniales |
TABEL |
b |
Plant
thalleus (rozetten, vertakte stroken, enz.): |
|
7 |
Onderklasse
Thalleuze
Levermossen
Marchantiidae |
TABEL |
7 |
a |
Plant
thalleus, soms met bladachtige aanhangsels.
Thallus homogeen op doorsnede, zonder poriën of
luchtkamers.
Rhizoiden glad.
Archegoniëm en antheridiën ingezonken in het
thallus, aan thallusranden of aan de
thallusonderzijde, de archegoniën vaak omgeven
door een involucum. |
|
|
Orde
Boomvorkjes-orde
Metzgeriales |
TABEL |
b |
Thallus
op doorsnede tweeslachtig: dorsaal uit groen weefsel
met luchtkamers en poriën, ventraal uit kleurloos
weefsel met onder meer oliecellen. Rhizoiden glad
of gestippeld.
Archegoniën en antheridiën zittend op het thallus
of op gesteelde dragers of ingezonken.
Sporofyt gesteeld en al of niet met elateren |
|
|
Orde
Parapluutjesmos-orde
Marchantiales |
TABEL |
8 |
a |
Sporenkapsel
met huikje van bladmostype, sporenkapsel bolrond
of ovaal, tussen de topblad;
kapselsteel afwezig of zeer kort;
bladen in meer dan 3 rijen. |
|
|
Topkapselmossen
met zittend kapsel |
TABEL |
b |
Sporenkapsel
niet met bladmoshuikje;
plant thalleus. |
|
9 |
|
|
9 |
a |
Sporenkapsel
in peervormige blaasjes, in groepjes bijeen op
klein rozetvormig thallus (5-15 mm doorsnee);
op löss: |
|
|
Orde
Blaasjesmos-orde
Sphaerocarpales |
TABEL |
b |
Sporenkapsel
geheel in thallus-stroken verborgen, als zwarte
puntjes zichtbaar: |
|
|
Watervorkjes-familie,
Ricciaceae |
TABEL |
c |
Sporenkapsel
aan de onderkant van het uiteinde van fu-stroken
in zwartpurper tweekleppig omhulsel;
thallus-bovenkant met zwakke ruitstructuur, wel
duidelijke huidmondjes;
op kalk, in holle wegen in kalkstreken: |
|
|
Wiggemos,
Targionia hypophylla |
|
10 |
a |
Plant
thalleus (geen duidelijke stengel met regelmatig
gevormde b, maar rozetten, vertakte stroken of
andere vormen; soms bladachtige schubben
aanwezig) |
|
11 |
|
|
b |
Plant
folieus, bestaande uit stengel met regelmatig
geplaatste en gevormde bladen |
|
16 |
|
|
11 |
a |
Plant
grijs, soms geel, oranje, bruin of zwart, ook wel
grijsgroen of blauwgroen maar dan met witte of
grijze onderkant;
micr bestaand uit dicht vervlochten
schimmeldraden met groene of blauwgroene
wiercellen (soms draden ertussen);
thallus zeer verschillend van vorm (korsten op
bomen, stenen of grond, bekertjes, ronde
rozetten, vertakte stroken, of rechtop staande
struikachtige structuren) |
|
|
Korstmossen
Lichenes |
TABEL |
b |
Plant
(in normale toestand) heldergroen, microscopisch
bestaand uit normaal celweefsel
(soms
alleen uit celdraden of celplaten, geen
schimmeldraden vlechtwerk) |
|
12 |
|
|
c |
Plant
kleurloos of bruin, celklompen of celweefsel
verborgen in humus groeiend |
|
15 |
|
|
12 |
a |
Plant
bestaand uit een dicht matje van cel-draden,
gewoonlijk sterk vertakt (loep);
de bruine draden die in de grond dringen of vlak
tegen het substraat aan liggen hebben (micr)
scheefgeplaatste dwarswanden |
|
|
Protonema-stadia
van Bladmossen
Bryophyta |
|
Deze protonema-matjes komen vaak voor
op beschaduwde vochtige plaatsen, b.v. langs
greppels en leemhoudende zandwandjes, op hout en
op stenen; in de regel kan men de bijbehorende
mosplantjes wel vinden. Lichtgroen van kleur zijn
de matjes van Viltmuts, Pogonatum en Rimpelmos,
Atrichum op lemig zand en van Peermos, Pohlia op
vochtige randen van akkers; donkergroen tot bruin
die van Dikgezoomd Rondblad-Sterremos, Rhizomnium
punctatum op vochtig hout, steen, natte
greppelwanden; en tenslotte is het bij
Eendagsmos, Ephemerum een belangrijker
groeistadium dan de zeer kleine mosplant zelf.
Het wier Vaucheria kan op klei en slootkanten
matjes vormen die veel op protonema lijken, maar
dit heeft lange glanzende draden zonder
dwarswanden. |
b |
Plant
bestaand uit celplaten zonder verdere structuur
(geen nerf of zoom) |
|
13 |
|
|
c |
Plant
bestaand uit meer dan 1 cellaag (event.. alleen in
de nerf) |
|
14 |
|
|
13 |
a |
Celplaat
hartvormig (inbochting aan de top), met aan de
basis een bundel rhizoïden ('wortelharen')
waartussen antheridium en archegonium gevormd
worden (micr): |
|
|
Prothallia van
Varens, Filicopsida |
TABEL |
b |
Celplaatje
cirkelrond
(groeiend op normaal protonema;
vaak zijn er ook jonge bebladerde planten te
vinden) |
|
|
Protonema-schijfjes
van Viertandmos,
Tetraphis pellucida |
|
c |
Cel-plaatje
onregelmatig-langwerpig |
|
|
Protonema
van
Veenmossen
Sphagnum |
|
Deze zijn wel gekweekt, maar we hebben
ze nog nooit in de natuur waargenomen. Ook de
protonema-stadia en de kiemende broedkorrels van
Thalleuze Levermossen, vormen onregelmatige
celplaatjes, die men het beste kan Ieren kennen
door broedkorrels van b.v. Parapluutjes- mos,
Marchantia, op te kweken. |
14 |
a |
Plant
onregelmatig half-bolvormig, met uitstulpingen
waarin antheridia en/of archegonia gevormd worden
(micr) |
|
|
Prothallia van Paardenstaartsoorten
Equisetum |
|
Hoewel zeldzaam, kunnen deze prothallia
in het voorjaar gevonden worden aan vochtige
randen van akkers of in geschoonde greppels;
ongetwijfeld zijn ze bij systematisch onderzoek
ook op andere standplaatsen te vinden en in
andere seizoenen. : |
b |
Plant
vlak |
|
|
Thalleuze
Levermossen
Marchantiidae |
TABEL |
15 |
a |
Plant
onregelmatige langwerpige celklompjes vormend;
in humus: |
|
|
Prothallia van Wolfsklauwsoorten
Lycopodium |
|
b |
Thallus
vlak, vertakte stroken vormend, in humus en mos
verborgen als een kleurloos Vetmos, Riccardia |
|
|
Cryptothallus
mirabilis |
|
16 |
a |
Bladen
in meer dan 3 rijen ingeplant en niet in één
vlak samengedrukt |
|
|
Bladmossen
Bryophyta |
TABEL |
b |
Bladen
in 2 of 3 rijen ingeplant, ofwel in één vlak
liggend ('samengedrukt')
(in één geval zijn de 3 rijen beperkt tot het
onderste stengel-deel; zie 28-) |
|
17 |
|
|
17 |
a |
Bladen
in één vlak samengedrukt, maar niet in 2 rijen
liggend (de
toppen van sommige bladen liggen aan de bovenkant
en van andere aan de onderkant);
vertakking van Slaapmos-type |
|
|
Platmossen
en andere
Platte Slaapmossen |
TABEL |
b |
Bladen
in 2 rijen ingeplant, of althans liggend
(de toppen
van bijna alle bladen liggen aan de zijranden) |
|
18 |
|
|
c |
Bladen
in 3 rijen ingeplant |
|
20 |
|
|
18 |
a |
Nerf
afwezig; bladen 2- tot meertoppig, soms ook
2-delig (onder- en bovenlob, dan vaak
verschillend van grootte en vorm) of half
cirkelvormig tot eirond, zelden enkelvoudig en
toegespitst, bijna steeds korter dan 5 mm,
blad-inplanting breed, vaak zeer scheef;
bladcellen zeshoekig of rondachtig, nooit
langgerekt |
|
|
Bebladerde
Levermossen
Jungermanniidae |
TABEL |
b |
Echte
nerf aanwezig (van de smalle b-inplanting af
duidelijk 1 verdikt, al kan het einde van de nerf
wel één cellaag dik zijn);
bladen in de regel toegespitst, nooit met meer
dan 1 top, meestal lancetvormig, indien cirkel-
of eirond dan rondom met een duidelijke rand van
anders gevormde cellen (zoom);
blad-inplanting stevig (nerf!), gewoonlijk smal,
soms breed aflopend. |
|
19 |
|
|
c |
Schijnnerf
aanwezig (brede strook van lange cellen in één
laag);
bladen bestaande uit 1 over elkaar heen liggende,
door een smalle kiel verbonden lobben, waarvan de
onderste het grootst is en langwerpig-elliptisch
(c 3 :1) |
|
|
Nerflevermos,
Diplophyllum albicans |
|
19 |
a |
Stengel
lang, tot 10 cm, liggend of opstijgend, soms weer
omlaag buigend en 'wortelend';
bladen cirkelvormig tot eirond, groot, 5-12 mm,
niet gevouwen, rondom met verdikte zoom;
bladcellen zeshoekig, groot, 30-100um |
|
|
Rondblad-Sterremos,
Plagiomnium +
Rhizomnium |
TABEL |
b |
Stengel
klein, meestal korter dan 1 cm (een enkele soort
gewoonlijk - 1 cm, soms tot 5 cm), rechtop en
iets achteroverhellend (soms liggend);
bladen 'rijdend' (als van de Lis, Iris);
een basale schede aan weerszijden van de stengel
en topwaarts een b-schijf die een voortzetting is
van de dorsale vleugel van de schede.
Deze twee
samen lijken het eigenlijke, meestal
lancetvormige blad, waarop de ventrale vleugel
als het ware apart ingeplant is. |
|
|
Vedermos-familie,
Fissidentaceae |
TABEL |
20 |
a |
Bladen
der 3 rijen niet gelijk van grootte, soms ook van
vorm |
|
21 |
|
|
b |
Bladen
der 3 rijen gelijk van vorm en grootte. |
|
23 |
|
|
21 |
a |
Bladen
nerfloos (behalve een schijnnerf, een rij anders
gekleurde cellen in 181-), bijna cirkelvormig of
eirond, of 2- of meertoppig;
kleinere derde blad-rij aan de onderkant;
bladcellen nooit zeer smal en lang |
|
|
Bebladerde
Levermossen,
Jungermanniidae |
TABEL |
b |
Bladen
met een duidelijke nerf, langwerpig-lancetvormig,
ééntoppig, gewoonlijk toegespitst;
plant meestal groter dan 3 cm;
in Nederland alleen in kassen |
|
22 |
|
|
22 |
a |
Kleinste
rij bladen boven |
|
|
Racopilum |
TABEL |
b |
Kleinste
rij bladen onder |
|
|
Hypopterygium |
TABEL |
Van dit geslacht komen of kwamen in
kassen van botanische tuinen (Amsterdam, Leiden,
Utrecht) voor:
H. ceylanicum Mirt. en H. tenellum C.M. |
23 |
a |
Plant
groot, 3-20 cm;
bladen spits, meestal gekield (op doorsnee
V-vormig);
bladcellen zeer lang en smal;
plant in water of op takken en stenen langs
water. |
|
|
Geslacht
Bronmos
Fontinalis |
TABEL |
b |
Plant
zeer klein, nauwelijks I cm, rechtop;
bladen half-cirkelvormig of ovaal, convex,
bovenste met een aantal puntjes, onderste met een
enkel topje;
bladcellen langwerpig-zeshoekig, 25 x 45 1:1,
dicht met chlorofylkorrels gevuld;
op vochtig zand, in jonge duinvalleien. |
|
|
Haplomitrium
hookeri |
|
De 3 blad-rijen zijn bij dit levermos
als uitzondering bovenaan de stengel niet
duidelijk; de bladstand moet dus aan het
ondereinde der stengel beoordeeld worden; de
topblad welven zich, evenals bij sommige andere
levermossen, over de stengeltop heen. |